Het oecumenisch belang van het Heilige
en Grote Concilie van de Orthodoxe Kerk.

Het Heilige en Grote Concilie en de kwestie van de oecumene

Het heilige en grote concilie van de orthodoxe Kerk dat zal bijeengeroepen worden van 20 tot 26 juni 2016 zal het resultaat zijn van een eeuw voorbereiding. Inderdaad, de Patriarchale en Synodische Encycliek van de oecumenische Patriarch Joachim II van juni 1902, waarin de Primaten der Orthodoxe Autonome Kerken werden opgeroepen samen te werken om de problemen aan te pakken waar de Orthodoxe Kerk mee geconfronteerd werd op dat ogenblik was de aanzet tot de voorbereiding van een Groot Panorthodox Concilie. In die Encycliek werd er al gesproken over de oecumenische relaties en de theologische dialoog met de niet-orthodoxe Kerken. We kunnen daar lezen:

“Het behaagt bovendien God, en stemt overeen met het Evangelie, om na te gaan wat de meest heilige autonome Kerken denken over onze huidige en toekomstige relatie met de twee grote takken van het christendom, te weten de Westerse Kerken en de Kerk der Protestanten. Natuurlijk is de vereniging van hen en allen die geloven in Christus in het Orthodox geloof de vrome en hartsgrondige wens van onze Kerk en van alle oprechte Christenen die rotsvast geloven in de evangelische leer van eenheid, en het is het onderwerp van voortdurend gebed en smeking; maar tegelijkertijd zijn wij ons bewust dat deze vrome wens te kampen heeft met een sterke gehechtheid van deze Kerken aan de doctrines die zij verdedigen, zich baserend op wat zij in het verleden altijd deden. Zij schijnen weinig geneigd om een het pad naar de eenheid te bewandelen, zoals aangeduid in de evangelische en historische waarheid; evenmin vertonen zij enige bereidheid dit te doen, behalve op voorwaarden en grond waarop de verlangde dogmatische eenheid en broederschap voor ons onaanvaardbaar is” [1].

De encycliek richt zich verder tot de andere autonome orthodoxe Kerken:

“Daarom zou het aanvaardbaar zijn voor de heilige broeders om de suggestie op te volgens, die wij in deze broederlijk kwestie durven poneren: of het nu niet de juiste tijd is voor een voorafgaandelijke bijeenkomst over deze kwestie, om een basis vast te leggen voor broederlijke toenadering en vast te stellen, in gemeenschappelijk akkoord met de leden van de hele orthodoxe Kerk, wat de beste middelen en manieren kunnen zijn, en de beste basis” [2].

Het belangrijk te benadrukken dat 60 jaar voor het Tweede Vaticaans Concilie en 46 jaar voor de oprichting van de Wereldraad der Kerken, de Oecumenische Patriarch Joachim III alle andere Orthodoxe Autonome Kerken opriep om op een synodische wijze, “in gemeenschappelijk akkoord” de kwestie te bespreken van de relaties van de Orthodoxe Kerk met andere Christelijke Kerken, naast andere kwesties betreffend de inter-orthodoxe relaties, de kwesties van de kalender en verschillende kwesties van disciplinaire orde.

Oecumenisch Patriarch Athenagoras blies het idee voor de samenkomst van een Concilie weer nieuw leven in na de Tweede Wereldoorlog in 1951 en in 1952. In 1961 kwam de eerste Panorthodoxe Vergadering bijeen in Rhodos en lanceerde officieel en definitief het proces van de voorbereiding van het Heilige en Grote Concilie van de Orthodoxe Kerk, door een lange lijst goed te keuren van onderwerpen die aan de Kerken zouden voorgelegd worden, onderverdeeld in acht categorieën, waaronder een lijst met kwesties die verwezen naar de relaties van de Orthodoxe Kerken met de rest van de christelijke wereld. In 1986 werd de vierde Panorthodoxe bijeenkomst gehouden in Chambésy. Hier werd een secretariaat opgericht ter voorbereiding van het Heilige en Grote Concilie en ook de instanties van de Inter-Orthodoxe Voorbereidende Commissies en Panorthodoxe Preconciliaire Vergaderingen om de preconciliaire teksten voor te bereiden en een lijst te selecteren met zes thema’s die de het Concilie moesten onderzocht worden.

Deze lijst werd bewerkt door de eerste Panorthodoxe Preconciliaire Conferentie van Chambésy in 1976, die ze herleidde tot tien punten waaronder dat over de relaties van de Orthodoxe Kerk met de rest van de christelijke wereld: 1) De relaties van de Orthodoxe Kerk met de andere Kerken en Christelijk geloof en 2) De relaties van de Orthodoxe Kerk met de Oecumenische Beweging. Daarom werden twee documenten over deze topics voorbereid en later goedgekeurd door de Derde Panorthodoxe Preconciliaire Conferentie van Chambésy in 1986. Al deze voorbereiding was gebaseerd op de bijdragen van elke Orthodoxe Autonome Kerk en unaniem goedgekeurd op Panorthodox niveau.

Na een periode van stagnatie, ging het voorbereidingsproces van het Heilige en Grote Concilie verder onder impuls van de Synaxis der Primaten van de Orthodoxe Kerken, die bijeenkwam in 1995, 1995 en 2000 op initiatief van de oecumenische patriarch Bartholomeus. Bijeengekomen in Synaxis in Constantinopel, op de zetel van de Oecumenische Patriarch op de Phanar in maart 2014, beslisten de Primaten van de Orthodoxe Kerken om een speciale inter-orthodoxe commissie op te richten om enkele teksten te herzien van de tweede en derde preconciliaire panorthodoxe conferenties van 1982 en 1986, waaronder twee teksten over de relaties van de orthodoxe Kerk met andere Kerken en christelijke geloofsbelijdenissen en over de relaties van de orthodoxe Kerk met de Oecumenische Beweging. Deze herziening was noodzakelijk omdat er heel was gebeurd was dat invloed had op zowel de Oecumenische Beweging als de bilaterale theologische dialogen sinds 1986.

Een speciale inter-orthodoxe commissie kwam bijeen op het Orthodox Centrum van de Oecumenische Patriarch in Chambésy in oktober 2014, februari 2015 en maart-april 2015 en bewerkte de teksten over de relatie van de Orthodoxe Kerken met de Oecumenische Beweging, over de relatie van de Orthodoxe Kerk met de Christelijke wereld en maakte er een geheel van in een enkel document getiteld: De relaties van de Orthodoxe Kerk met de rest van de christelijke wereld”. Deze gecombineerde en herwerkte tekst werd uiteindelijk goedgekeurd door de vijfde panorthodoxe preconciliaire conferentie van Chambésy van 10 tot 15 oktober 2015. Tot slot kwam de Synaxis van de Primaten van de Orthodoxe Kerken bijeen in Chambésy in januari 2016 en besliste het op de agenda te plaatsen van het Heilige en Grote Concilie van de Orthodoxe Kerken dat zou bijeengeroepen worden op Kreta in juni 2016.

Het document over “De relaties van de Orthodoxe Kerk met de rest van de Christelijke wereld”

Het document getiteld ” De relaties van de Orthodoxe Kerk met de rest van de Christelijle wereld”[3] is zeker een van de meest controversiële documenten waarover het komende Concilie zal moeten praten, en evenzeer een zeer belangrijk document. Het is essentieel, om de geest van het document te kunnen begrijpen en te reageren op de kritiek die erover uitgebracht werd, om te onderlijnen dat het document de “de orthodoxe Kerk als de Ene, Heilige, Katholieke en Apostolische Kerk” beschouwt.

“De Orthodoxe Kerk, als de Ene, Heilige, Katholieke en Apostolische Kerk, in haar diepe en kerkelijke bewustzijn, gelooft rotsvast dat zij een centrale plaats inneemt in zaken die betrekking hebben met de promotie van de eenheid onder de Christenen in de hedendaagse wereld” (paragraaf 1).

Het vermeldt ook dat “De Oecumenische missie van de Orthodoxe Kerk en haar verantwoordelijkheid om de eenheid te bewaren gesteld werden door de Oecumenische Concilies, die de onlosmakelijke band vastlegden tussen het ware geloof en de sacramentele eenheid” (paragraaf 3) en dat sindsdien “er onophoudelijk gebeden wordt voor de eenheid van allen”, en zij “heeft altijd de dialoog vooropgesteld met hen die zich van haar vervreemdden, zowel ver als nabij” (paragraaf 4). De eenheid der christenen is duidelijk het doel volgens dit document dat besluit met het gebed “mogen allen christenen samenwerken opdat de dag vlug moge aanbreken waarop de Heer de hoop van de Orthodoxe Kerken zal vervullen voor een enkele herder (Joh. 10: 16)” (paragraaf 24).

515099254Het document stelt dat de Orthodoxe Kerk “het voortouw genomen heeft bij de inspanningen om de eenheid te herstellen tussen hen die geloven in Christus, en dat zij vanaf haar ontstaan deelgenomen heeft aan de Oecumenische Beweging, en bijgedragen heeft aan de vorming en de verdere ontwikkeling ervan” (paragraaf 4). In feite, stelde de oecumenische patriarchale encycliek van 1920 “aan de Kerken van Christus in heel de wereld”, dat de Orthodoxe Kerk, houdt aan die toenadering (προσέγγιση) tussen de verschillende Christelijke Kerken en dat broederschap tussen hen niet uitgesloten is door de leerstellige verschillen die er tussen hen bestaan” [4]. Verder spreekt zij van “de noodzaak van een contact en een band (broederschap – κοινωνία) tussen de Kerken” [5], in analogie met de Organisatie der Verenigde Naties opgericht in 1919. Dit document wordt beschouwd als baanbrekend voor de oprichting van de Wereldraad der Kerken in 1948. Op die basis stelt het preconciliaire document dat de Orthodoxe Kerk “altijd gepleit heeft voor het herstel van de christelijke eenheid. Daarom is de orthodoxe deelname aan de beweging om die eenheid tussen christenen te herstellen niet tegengesteld aan de natuur en de geschiedenis van de Orthodoxe Kerk, maar geeft het eerder een logische uitdrukking weer van het apostolisch geloof en traditie in een nieuwe historische context” (paragraaf 4). Het document verwerpt “elke vorm van zieltjesjagerij, elke offensieve daad van interconfessionele wedijver”, het document stelt dat “de Orthodoxe Kerk het als belangrijk beschouwt voor alle christenen, geïnspireerd door de gemeenschappelijke fundamentele principes van ons geloof, om een nobel en menslievend antwoord te geven aan de zware uitdagingen waar de wereld van vandaag voor staat, en om dit antwoord te baseren op het ideaal van het mensdom hernieuwd in Christus” (paragraaf 23).

Het is dus niet verwonderlijk te zien dat de Wereldraad voor Kerken een grote plaats inneemt in het preconciliair document (paragrafen 16-19 en 21). Het omschrijft “een gestructureerd inter-christelijk lichaam, ondanks het feit dat het niet alle Kerken en geloofsovertuigingen omhelst” (paragraaf 16) en spreekt tegelijkertijd van andere inter-christelijke organisaties en regionale lichamen, zoals de Conferentie van Europese Kerken en de Raad van Kerken uit het Midden-Oosten, en beklemtoont dat al deze oecumenische instituten “een belangrijke taak vervullen door de eenheid van de Christelijke wereld te promoten” (paragraaf 16). Terloops vermeldt het document dat het spijtig is dat de Orthodoxe Kerken van Georgia en Bulgarije zich terugtrokken uit de Wereldraad der Kerken in 1997 en 1998. Het erkent ook de inspanningen van die raad, na die terugtrekkingen, “om te antwoorden op haar verzoek omtrent de oprichting van de Speciale Commissie van Orthodoxe deelname aan de Wereldraad der Kerken, dat een mandaat kreeg van de inter-orthodoxe conferentie gehouden in Thessaloniki in 1998”. Dit leidde uiteindelijk tot de aanvaarding van het principe van consensus in het proces van het maken van beslissingen van de Wereldraad der Kerken en de vorming van het Permanente Comité voor Consensus en Samenwerking (paragraaf 17).

In het besef dat de Orthodoxe Kerk ontologisch de Ene, Heilige, Katholieke en Apostolische Kerk is (paragraaf 1), stelt het preconciliair document duidelijk dat “de deelname van de Orthodoxe Kerk aan de Wereldraad van Kerken niet betekent dat zijn de notie ‘gelijkheid van geloofsbelijdenissen’ aanvaardt, noch dat zij de eenheid van de Kerk beschouwt als een interconfessioneel compromis” (paragraaf 18) en dat “de deelname aan de Wereldraad gebaseerd moet zijn op het principe artikel van haar Constitutie, dat het lidmaatschap enkel toelaat aan die Kerken en Geloofsbelijdenissen die de Heer Jezus Christus erkennen als God en Heiland – volgens de Schriften – en de Drie-Ene God belijden, Vader, Zoon en Heilige Geest zoals gesteld in het Credo van Nicene-Constantinopel” (paragraaf 19). Bovendien benadrukt het document dat “de ecclesiologische vooronderstellingen van de Verklaring van Toronto uit 1950, ‘Over de Kerk, de Kerken en de Wereldraad van Kerken’, van doorslaggevend belang zijn voor de Orthodoxe deelname in de Raad. Het is daarom duidelijk dat de Wereldraad der Kerken op geen enkele manier een ‘super-Kerk’ vormt” (paragraaf 19).

Het document drukt ook de steun uit voor de Commissie van de Wereldraad die zich buigt over Geloof en Orde, gesticht in 1927, door te stellen dat het “haar theologische bijdrage tot op vandaag met grote interesse volgt”, en onderlijnt dat de theologische documenten van de Commissie “ontwikkeld werden met een aanzienlijke deelname van orthodoxe theologen en een prijzenswaardige stap voorwaarts zijn in de Oecumenische Beweging voor de toenadering tussen de Kerken” (paragraaf 21).

Alhoewel het document stelt dat de Orthodoxe Kerk de ware Kerk is, erkent het toch het bestaan van andere Christelijke Kerken, niet in gemeenschap met haar, en benadrukt de noodzakelijkheid om met hen tot een theologisch dialoog te komen om de eenheid te herstellen: “De Orthodoxe Kerk erkent het historisch bestaan van andere Christelijke Kerken en Geloofsbelijdenissen die niet met haar in gemeenschap leven en gelooft dat hun aansluiting met hen zou moeten gebaseerd zijn op een snelle en objectieve uitklaring van alle kerkelijke onderwerpen, in het bijzonder hun algemene lering over sacramenten, genade, priesterschap en apostolische opvolging. In dit kader, om theologische en pastorale redenen, heeft de Orthodoxie haar dialogen met verschillende Christelijke Kerken en Geloofsbelijdenissen, en ook haar deelname in het algemeen aan de Oecumenische Beweging vandaag, op een positieve manier ervaren” (paragraaf 6). Het ziet in deze dialogen de noodzaak tot synergie tussen de menselijke inspanningen en de genade van God: “terwijl de Orthodoxe Kerk praat met andere Christenen, onderschat zij de uitdagingen niet die ermee gepaard gaan; niettemin gaat zij op die uitdagingen in op de reis naar wederzijds begrip van de Traditie van de oude Kerk, in de hoop dat de Heilige Geest, ‘Die het hele instituut van de Kerk bijeenhoudt’, zal aanvullen wat er nog ontbreekt” (paragraaf 8).

Het preconciliair document benadrukt ook de noodzaak voor alle Orthodoxe Autonome Kerken om aanwezig te zijn en deel te nemen aan de Panorthodoxe bilaterale dialogen gehouden onder de leiding van de Oecumenische Patriarch met alle Christelijke Kerken en Geloofsbelijdenissen. Het staat er zo: “In het geval dat een of andere lokale Kerk geen afgevaardigde wil aanduiden voor een bepaalde dialoog of een van die sessies, gaat de dialoog nog altijd verder als de beslissing niet Panorthodox is. Voor de start van iedere sessie of dialoog, moet het Orthodox Comité van de dialoog de afwezigheid bespreken van de lokale Kerk ten teken van harmonie en eenheid van de Orthodoxe Kerk” (paragraaf 9). Het document stelt tegelijk dat “de problemen die op tafel komen tijdens de theologische discussies binnen de Verenigde Theologische Commissie niet altijd een voldoende basis zijn voor enige lokale Orthodoxe Kerk om unilateraal haar vertegenwoordiger terug te roepen of zich definitief terug te trekken uit de dialoog”, en het stelt duidelijk dat de terugtrekking van een Orthodoxe Autonome Kerk moet vermeden worden (paragraaf 10).

Volgens het preconciliair document, “valt het einde van een officiële theologische dialoog samen met de afronding van het relevante werk van de Verzamelde Theologische Commissie. Op dat ogenblik moet de Voorzitter van de Inter-Orthodoxe Commissie een rapport voorleggen aan de Oecumenische Patriarch, die, met instemming van de Primaten van de Lokale Orthodoxe Kerken, de conclusie van de dialoog mededeelt. Een dialoog wordt niet als volledig beschouwd alvorens het als zodanig bekendgemaakt is door een Panorthodoxe beslissing” (paragraaf 14). Het is “Op de succesvolle conclusie van het werk van een theologisch dialoog” dat “het herstel van ecclesiastische eenheid mag aangekondigd worden die volgt op een unanieme Panorthodoxe beslissing door alle lokale Orthodoxe Kerken” (paragraaf 15).

Een andere zeer belangrijke verklaring in dit preconciliair document is dat “de richtlijnen voor het voeren van theologische dialogen tussen Orthodoxe Kerken en andere Christelijke Kerken en Geloofsbelijdenissen altijd zullen afgeleid zijn van de canonieke criteria van de vastgelegde Tradities van de Kerk (Canon 7 van het Tweede Oecumenisch Concilie en Canon 95 van het Vijfde Oecumenisch Concilie)” (paragraaf 20). Deze twee canons, en vooral de tweede, zijn van enorm belang aangezien ze in feite de basis criteria formuleren over de praktijk van het doopsel met of zonder Trinitaire formule om de kerkelijkheid te kunnen vaststellen van groepen die zich afgescheurd hebben voor het kerkelijk lichaam en zo te kunnen vaststellen of zij al dan niet moeten opnieuw gedoopt worden wanneer ze terugkomen in gemeenschap met de Kerk [6]. En dus, volgens Canon 95 van het Vijfde Oecumenisch Concilie, moeten Arianen, Macedoniërs, Katharen, Aristeri, Tetradieten en Apppoliniariërs aanvaard worden bij het voorleggen van hun geloofsbelijdenis en hun afzwering van elke ketterij door hun zalving met het heilige oliesel, in tegenstelling tot Paulianisten, Enomenianen, Montanisten en Sabellianen die opnieuw moeten gedoopt worden, terwijl Manicheanen, Valentinianen, Marcionieten, Nestorianen, Eutuchianen, Dioscorieten, Severianen en alle gelijkaardige ketters hun geloofsbelijdenis mogen afleggen en elk van hun eigen ketterijen moeten afzweren om deel te mogen nemen aan de Eucharistie. En dus, als de heilige canons van de Orthodoxe Kerk niet voorschrijven dat sommige ketters moeten herdoopt worden, hoe kan de Orthodoxe Kerk vandaag dan Christenen verplichten zich te laten herdopen die zich bij hen willen vervoegen en die van Kerken kome, die niet in gemeenschap zijn met haar, maar niettemin, nooit door een Kerkraad veroordeeld werden als ketters?

Wat de fundamentalistische en anti-oecumenische strekkingen betreft binnen de Orthodoxe Kerk, herinnert het preconciliair document eraan dat “de Orthodoxe Kerk elke inspanning om de eenheid te breken van de Kerk, ondernomen door groepen onder het voorwendsel de ware Orthodoxie te bewaren of te verdedigen, beschouwt als veroordelingswaardig”, aangezien “enkel conciliariteit altijd de passende en finale rechter in zaken van geloof in de Kerk het authentieke Orthodoxe geloof kan bewaren” (paragraaf 22). In feite werd dit conciliaire principe ook aangehaald door de Patriarchale en Synodale Encycliek van de Oecumenische Patriarch Bartolomeus op de Conventie van de Heilige en Grote Raad der Orthodoxe Kerken, uitgegeven op de zondag van de Orthodoxie op 20 maart 2016. “Het onderscheid tussen waarheid en leugen – orthodoxie en ketterij – is niet altijd gemakkelijk te onderscheiden. Zelf ketters geloofden en blijven geloven, dat zij de waarheid bezitten; meer nog, er zullen er altijd zijn die, hen die niet akkoord gaan met hun standpunt, als ‘ketters’ zullen beschouwen. Buiten een conciliaire beslissing, is het onderscheid tussen orthodoxie en ketterij niet mogelijk. De dogma’s van de Kerk en de heilige canons dragen zegel van conciliariteit. Orthodoxie is de conciliaire Kerk” [7].

Reacties op het preconciliair document

Het document met als titel “De relaties van de Orthodoxe Kerk met de rest van de Christelijke wereld” is stellig het preconciliair document dat de meeste reacties wist uit te lokken binnen de Orthodoxe Kerk. Leken, kloosterlingen, professors theologie, priesters, bisschoppen, en zelfs lokale synoden gaven commentaar en harde kritiek op het document.

Alle reacties kunnen gemakkelijk gebundeld worden in drie punten: 1) het is niet nodig de eenheid van de Kerk te hertstellen (zoals weergegeven in de artikelen 4, 5, 7, 12, 18 en 24), aangezien de enig mogelijke manier is dat de ketters en afgescheurde gelovigen terugkeren naar de ene Kerk, welke de Orthodoxe Kerk is, door berouw. Daarom wordt het gebed van de Orthodox voor “eenheid van allen” geïnterpreteerd als een gebed voor die mensen, opdat zij mogen terugkeren naar de ware Kerk; 2) er zijn geen Kerken en geen Christelijke Geloofsbelijdenissen (zoals gesteld in het document in de artikelen 6, 16, 18, 19 en 20) buiten de Orthodoxe Kerk, die de enige ware Kerk is; 3) daarom bestaat er geen “Christelijke wereld” (zoals vermeld in de titel van het document en de artikelen 8, 16 en 24) buiten de Orthodoxe Kerk.

Dergelijke hevige en uitdagende uitspraken die gedaan werden tijdens de laatste maanden in verschillende delen van de Orthodoxe Kerk tonen spijtig genoeg niet alleen onwetendheid over de geschiedenis en de ontwikkeling van de oecumenische relaties en de bilaterale gesprekken in de twintigste eeuw, maar ook een totale onwetendheid over geschiedenis, theologie en canonieke wetgeving.

De argumentering van de zogenoemde “strijders tegen de ketterij van de oecumene” is zeker gebaseerd op een letterlijke interpretatie van de fameuze woorden van Cyprianus van Carthago “Extra Ecclesiam nulla salus”, wat tussen haakjes niet aanvaard werd door de heilige Augustinus die het bestaan van sacramenten buiten de Kerk wel erkende. Natuurlijk, zolang wij de charismatische grenzen van de Kerk gelijkstellen met de canonieke grenzen van de Orthodoxe Kerk, zoals de verdedigers van dergelijke uitlatingen doen, kan men geen Christenen en Kerken zien buiten de Orthodoxe Kerk.

Niettemin, in een oecumenische context die maar net geboren is, heeft de grote Orthodoxe theoloog en patrologie kenner Georges Florovsky de kwestie onderzocht der grenzen van de Kerk. Hij schreef hierover een beroemd artikel in 1933 [8], dat de meest criticasters van het preconciliair document duidelijk niet gelezen hebben. Na de studie van de canonieke traditie van de Orthodoxe Kerk, noteerde Florovsky dat er omstandigheden zijn waar de Kerk erkent dat sacramenten kunnen gecelebreerd worden buiten haar strikte canonieke grenzen. Dit is het geval aangehaald door de canons 7 van het Tweede Oecumenisch Concilie en 95 van het Vijfde Oecumenisch Concilie, waar een duidelijk onderscheid wordt gemaakt tussen de ketters die moeten herdoopt worden en die welke niet moeten herdoopt worden. Daarom stelde Florovsky voor om de woorden van Cyprianus als volgt om te draaien: “Waar de sacramenten uitgevoerd worden, daar is de Kerk”, met dien verstande dat de sacramenten die als geldig beschouwd worden onder de ketters of de afgescheurde gelovigen van de Kerk zelf komen, waardoor zij een band blijven hebben met de Kerk, vooral wanneer zij wensen terug te keren naar de volledige eenheid met de Kerk.

Naast de theologische bezinning over de notie der grenzen van de Kerk, schijnen de tegenstanders van de relaties der Orthodoxe Kerk met de rest van de Christelijke wereld alle gesprekken en beslissingen te willen negeren die in de tweede helft van de twintigste eeuw gemaakt werden op de Panorthodoxe Conferenties van Rhodos (1961, 1963 en 1964) en Chambésy (1968). Inderdaad de eerste Panorthodoxe Conferentie van Rhodos (1961) heeft de verwantschap benadrukt, die toen bestond tussen de Orthodoxe en de Anglicaanse Kerk, en moedigde relaties met de Rooms Katholieke Kerk aan. Twee jaar later besliste de Tweede Panorthodoxe Conferentie van Rhodos (1963) om Orthodoxe waarnemers te zenden naar het Tweede Vaticaans Concilie (1962-1965) en raadde aan om een dialoog te beginnen met de Rooms Katholieke Kerk op gelijk niveau. De Derde Panorthodoxe Conferentie van Rhodos (1964) herbevestigde de noodzaak om in dialoog te treden met de Rooms Katholieke Kerk, de Anglicanen en de Oude Katholieken. Tenslotte stelde de Vierde Panorthodoxe Conferentie van Chambésy (1968) dat het gunstig zou zijn er naar te streven de relaties met de Kerk van Rome te herstellen en een dialoog aan te gaan met de Lutheranen, en richtte zij, in dit perspectief, inter-orthodoxe comités op voor een theologisch dialoog met die Kerken en Geloofsbelijdenissen.

Een ander zeer belangrijk en betekenisvolle gebeurtenis dat vaak genegeerd wordt niet alleen bij de tegenstanders van de deelname der Orthodoxe Kerk aan de Oecumenische Beweging, ma    ar door vele Orthodoxen in het algemeen, is de opheffing van de banvloeken van 1054 tussen de Kerken van Rome en Constantinopel op het einde van het Tweede Vaticaans Concilie, op 7 december 1965. Zolas de kerkhistoricus en canon kenner Vlassios Phidas schrijft, “het is duidelijk, vanuit een canoniek oogpunt, dat deze kerkelijke situatie van de breuk van communie (ακοινωνησία), duidelijk onderscheiden is van de staat van een voltooid schisma, aangezien door de opheffing van de banvloeken van 1054, wij ons nu in de situatie bevinden van voor de oplegging” [9]. Daarom, als de Kerk van Rome en de Kerk van Constantinopel nu in een staat van breuk van communie zijn (ακοινωνησία), te wijten aan historische gebeurtenissen en theologische meningsverschillen, terwijl beide zijden vandaag de volledige kerkelijk communie wensen te herstellen, hoe kunnen dan sommigen het lef hebben, zelf door de stem van een lokale synode, de Kerk van Rome niet te erkennen als een Kerk, of haar leden beschouwen als afgescheurde gelovigen, of zelfs als ketters?

De Heilige en Grote Raad van de Orthodoxe Kerk, zal zeker en vast, en vooral door haar document getiteld “De relaties van de Orthodoxe Kerk met de rest van de Christelijke wereld” van cruciale oecumenische betekenis zijn. Daarom worden niet alleen de Orthodoxen, maar alle Christenen opgeroepen om te bidden, opdat de Heilige Geest de vader van de Raad moge bezielen en leiden. En in verband met de toekomst van de oecumene, laten wij de woorden indachtig zijn van wijlen Metropoliet Damaskinos Papandreoe, die de eerste secretaris was voor de voorbereiding van de Heilige en Grote Raad der Orthodoxe Kerk: “De toekomst van de oecumene bestaat in de missie van de Kerken, die hen vereenzelvigen met de Ene, Heilige, Katholieke en Apostolische Kerk, om te zoeken naar Kerken buiten hun eigen canonieke grenzen” [10]. Dit is precies wat het preconciliair document doet dat wij hebben voorgelegd. Wij hopen dat het goed zal ontvangen worden door de Raad zodat het evangelisch bevel kan vervuld worden dat “allen mogen één zijn” (Joh. 17, 21).

Aartsbisschop Job van Telmessos, permanente vertegenwoordiger van het Oecumenisch Patriarchaat bij de Wereldraad der Kerken

[1] Patriarchaal en Synodale Encycliek van de Oecumenische Patriarch uit 1902. G. Limouris (Ed.), Orthodoxe zienswijze omtrent Oecumene. Geneve: WCC Publicatie, 1994, p 2-3

[2] Ibidem p 3

[3]Cf: https://www.holycouncil.org/-/rest-of-christian-world?inheritRedirect=true&redirect=%2F&_101_INSTANCE_M8gWCQe69nZW_languageId=en_US

[4] Encyclek van het Oecumenisch Patriarchaat van 1920. G. Limouris (Ed.), Op. cit. p. 9

[5] Ibidem p. 11

[6] Cf.: V. Phidas, “Doop en Ecclesiologie”, The Ecumenical Review 54 (2002), p. 39-47; Id. “Το κύρος του βαπτίσματος των αιρετκών και το ζήτημα του αναβαπτίσματος”, Orthodoxia 11 (2004), p. 421-456

[7] https://www.patriarchate.org/-/patriarchike-kai-synodike-enkyklios-epi-tei-synklesei-tes-agias-kai-megales-synodou-tes-orthodoxou-ekklesias?inheritRedirect=true&redirect=%2Fpatriarchal-encyclicals-proclamations&_101_INSTANCE_fEZFt85tpm4T_languageId=en_US

[8] G. Florovsky, « The limits of the Church », Church Quarterly Review 117 (233) 1933, p. 117-131. See also : J. Famerée, « Les limites de l’Église : canoniques ou charismatiques ? », Le concile Vatican II et l’Église orthodoxe, (Analecta Chambesiana 5), Chambésy, 2015, p. 116-130.

[9] V. Phidas, « Les conséquences de la levée des anathèmes », », Le concile Vatican II et l’Église orthodoxe, (Analecta Chambesiana 5), Chambésy, 2015, p. 103-115

[10] Métropolite Damaskinos Papandréou, « Les dialogues œcuméniques de l’Église orthodoxe hier et aujourd’hui », Les dialogues œcuméniques hier et aujourd’hui (Études théologiques 5), Chambésy, 1986, p. 50.

©2015 Orthodoxe Parochie Brugge.
Top
Zoeken: