Milde weldoeners laten vaak sporen na onder vorm van graftekens en kunstwerken. Dit is ondermeer het geval met de volgende schenkers.
Joos de Bul († 1488)
Joos de Bul was gemeenteraadslid te Brugge en “hostelier” (opzichter van de huis van de Hertog van Boergondie), krijgsheer en geducht tornooistrijder. Als bijzonder milde schenker kreeg hij van de St.-Joosgilde , bij akte gedateerd 1459, het voorrecht om samen met zijn verwanten begraven te worden voor het hoofdaltaar; hij overleed in 1488 en werd er samen met zijn vrouw, Katharina de Backere, bijgezet. Hun sterk afgesleten grafsteen staat nu recht opgesteld tegen de rechter binnenkant van de scheidingsmuur van de voorkapel .
Beschrijving van zijn grafmonument : Op het middenveld is Joos? wapenschild, te weten “op een veld (van zilver) een schuinbalk (van sabel) beladen met drie schelpen (van goud, tussen twee malien (van sabel)”. De schilddekking bestaat uit een tornooihelm met een kroon (van ingelegd koper, evenwel nu verloren) en met een fladderend dekkleed; het helmteken is een katuil (van zilver) tussen een gedeelde vlucht (rechts van sabel en van zilver en links van zilver en van sabel). Aan weerszijden van de vlucht is een wapenschild te weten heraldisch rechts opnieuw het wapenschild de Bul (zie hierboven) en links ”van (zilver) een keper (van keel) met twee bomen geplant op een terras (van sinopel) in het schildhoofd en een hazewindkop (van sabel) aan de punt” voor ”sBackers”.
Onder het schild is een halsketting met afwisselend zon- en roosmotieven (van het huis van York) en een leeuw als hanger; dat koper inlegwerk bevindt zich nu in de kunstcollecties van het OCMW. Het is afbeelding van de ordeketting van de Witte Leeuw, ereteken dat Edward IV van Engeland aan Joos de Bul schonk uit dank voor zijn gastvrijheid. Het halssnoer zelf liet Joos bij testament na aan het St.- Joosgodshuis maar ging later verloren. Onderaan treffen we tweemaal het familieembleem met devies aan, te weten een hand reikend uit een wolk met stralenbundel, in de hand is een slinger met een steen (of loden bal) omgeven door bebloemde bladertwijgen waarin respectievelijk de letters y en k verweven zijn , ongetwijfeld voor de namen Joos en Kateline. Zijn devies luidt “twaer o(m)me est al”.
Grafschrift : op de rand, op een slingerende band tussen loofwerk en slingers, in gotische letters, luidend als volgt “Sepulture / van dheer joos de bul pieters zuene die / overleet a(nn)o . xiiij . / lxxxviij [dit deel gegraveerd hoger op de rand]/ den xii . dach . in . october / Sepulture van joncvrouwe kateline f. xpristiaen sbackers tsheer joos buls wuf [voor de rest nooit aangevuld met haar sterfdatum]”.
Heraldiek : voor het centrale wapenschild en deze aan weerszijden van de vlucht, zie hierboven. De hoekvierlobben bevatten wapenschilden. Heraldisch rechts boven “op een veld (van zilver) drie (van keel) genagelde berenpoten (van sabel), schuingeplaatst “. Midden rechts : moeilijk te identificeren maar volgens hs. de Hooghe “in keel een zilveren karbonkel”. Beneden rechts : “op een veld van hermelijn een schuinbalk (van keel) beladen met drie (gouden) ringen”. Boven links : sterk uitgewist maar volgens hs de Hooghe : gevierendeeld I en IV “(in zilver) een boom (van sinopel) met een opstaande leeuw (?) (van keel)”, II en IV “op een veld (van goud) bezaaid met lelies (van azuur) een schuinbalk (van keel) beladen met drie (zilveren) St. -Jacobsschelpen”. Midden links : deels uitgewist maar volgens hs de Hooghe “op een veld (van goud) drie St. Jacobsschelpen (van keel) twee, een met een schildhoofd (van keel) beladen met een (gouden) wassenaar omgeven door een vierblad (?) (van hetzelfde)”. Beneden links : uitgewist maar volgens hs de Hooghe “op een veld van hermelijn een schuinbalk (van keel) beladen met drie schelpen van zilver”.
Het huisgedeelte naast de kapel, waar vroeger ook de passanten verbleven, is een belangrijke getuigenis van de 15de-eeuwse Brugse woonkultuur en bewaard evenees de herinnering aan deze milde schenker die de verbouwing ervan financierde. Op de verdieping is een houten plafond waarvan de moerbalken rusten op geprofileerde beschilderde consoles. Waar de ettelijke kalklagen zijn afgeschilferd ziet men duidelijk het wapenschild van Joos de Bul te weten ”I, drie aanziende leeuwen, II, drie pelgrimsschelpen, twee, een”, dus dezelfde invulling als het wapenschild van de deurnaald.
Jacob vanden Heede († 1582)
De vanden Heedes? waren eveneens belangrijke weldoeners; zo schonk Jacob vanden Heede, bij testament van 20 september 1582, een rente van 4 ponden groten voor het onderhoud van een ouderling in het godshuis.
Zijn grafzerk : deze lag eertijds in de vloer van het koor en is nu ingewerkt in zijmuur van het koor. De zerk van bruine kalksteen, nu sterk beschadigd, toont een wapenschild bekroond met een schedel en het volgende grafschrift in romeinse kapitalen “SEPULTURE VAN DHEER / JACOB VANDEN HEEDE / BURGGRAVE VAN VYVE / OVERLEDEN DEN 14 OCTOBER 1582”. Op basis van de grafschriftenverzameling van de Hooghe kunnen wij zijn wapen beschrijven als “van goud een dwarsbalk van sabel, beladen met drie schelpen van zilver, met in het schildhoofd een gevierendeeld vrijkwartier, 1en 4 van goud een kruis van sabel, 2 en 3 van keel een schuinkruis van zilver , alles overheen, van keel een keper van zilver”; maar vaak werd het wapenschild vereenvoudigd, te weten met de dwarsbalk maar zonder het vrij kwartier.
Zijn memorietafereel : Deze is van kalksteen en in de rechter zijmuur van het koor met als opschrift
“HIER VOOREN LICHT BEGRAVEN
DHEER JACOB VA(N)DE(N) HEEDE DHEER
FRANCOIS ZEUNE BY JONCVRAV(WE)
KATHELINE Fa SHEER JACOB DE RAEDT
BURCHGRAVE VA(N) ST ELOYS VYVE IN
ZYNEN TYDEN RAEDT VAN(DEN)
K(EYSERLICKE) EN C(ONINCKLICKE)
MA(JESTEY)T COMMIS EN(DE) DAER NAER
BAILLIV VA(N) ZYNEN GROOTEN TOL
DEZER STEDE VA(N) BRUGGHE DE
WELCKE HIER GEFONDEERT
HEEFT TONDERHOVT VAN EEN
VANDE XIII AERME MANNEN
BEGREPEN IN DE FVNDATIE VA(N)
M(EESTE)R JOOS LAMBRECHT DANOF
DE HOYRS DE DENOMINATIE
HEBBEN ALS DE PLATSE VA(N)
DIEN ES VACHIERENDE DIE :
OVERLEET DEN XIIII VA(N)
OCTOBRE XVcLXXXII”
Op de zijspiegels is zijn kwartierstaat, met opschrift, links de wapenschilden van den Heede, de Buck, Gruuthuse, Cortschoof en rechts, de Raedt, Vincourt, Boeteman, de Blakere. Naast de hoger vermelde titels en functies blijkt Jacob Vanden Heede nog lid te zijn geweest van de Confrerie van het Heilig Bloed en dit vanaf 1527 en zelfs proost in 1537-1538. Hij was gehuwd met Anna van Steenhuuse. Hij staat afgebeeld, met andere leden van de Confrerie van het Heilig Bloed, op het linker zijkuik van een triptiek geschilderd door Pieter Pourbus (museum van het Heilig Bloed). Zijn wapenschild op de rand van het luik afgebeeld, toont nog een wassenaar van goud boven de drie schelpen van de dwarsbalk.
Joos Lambrecht († 1593)
Naast Joos de Bul, is Joos Lambrecht zeker de belangrijkste weldoener van het godshuis geweest. Hij was kanunnik van de in 1800 afgebroken Sint-Donaaskathedraal. Met hem kreeg Sint Joos een andere bestemming. Bij voorlopige akte van 6 maart 1580 stichte hij er een onderkomen voor twaalf bejaarde mannen die elk hun apparte “stenen kamer” hadden en een bejaarde vrouw of gouvernante die voor deze oude lieden diende te zorgen. Een dertiende “verweecte manspersoon”, een plaats vroeger gecreeerd door Jacob van den Heede (zie hierboven) werd ook in deze stichting opgenomen. Dit werd genoteerd in de definitieve fundatiebrief opgesteld in 1585. Uit het groot aantal voorschriften dat de schenker hieraan heeft verbonden blijkt ondermeer dat de Sint-Joosgilde en de gilde van de buerdenaars/mandedragers nauw betrokken bleven bij de keuze van de bewoners. Na de dood van de kanunnik zijn zij bij het beheer betrokken, ondermeer bij de controle van de rekeningen. Nog in de 18de-eeuw is een van de drie voogden de deken van de mandedrager. Lambrecht heeft bepaald dat de mannen ouder dan vijftig jaar moeten zijn en de vrouw niet jonger dan 45. Ze werden in hun onderhoud voorzien door gratis inwoning en het ontvangen van maandgeld, een middagmaal, licht en verwarming in de winter. Joos Lambrecht stierf op 19 september 1593 ; zijn eigenhandig geschreven testament vermeldt tal van andere schenkingen en bevat zijn laatste wensen waaronder de volgende. De priester “die hem in zijn uutersten zal bijstaen ende zijn doode lichame zal cleeden met een albe ende casule naer costume” krijgt 5 schellingen grooten. Hij vraagt dat de “zelve doode lichame metter middelsten dienst ende met processie naer costume ghedreghen te hebbe inden choor vande voorseide cathedrale kercke [van St.-Donaas] ende aldaer ghezonghen hebbende vigilie begraefven te wesene metter zelver processie inde capelle van Sinte Joos huus der stede van Brugghe inden choor voor den hooghen oultaer aldaer”. Op de dodenlijst staat hij beschreven als “uitmuntend door zijn weldadigheid”.
Zijn grafzerk : van Doornikse kalksteen, maar volledig afgesleten en deels afgeschilferd, ligt nog in de vloer, thans bedekt door een houten verhoog voor het hoofdaltaar. Het koperinlegwerk van de uitgesneden figuur en van een aantal vierlobben (hoeken en rand) zijn in redelijke staat van bewaring, ondanks lange blootstelling aan corrosie door de vroegere vochtige atmosfeer van de kapel.
Dit inlegwerk werd eind 19de eeuw gemonteerd op een houten drager maar werd tijdelijk verplaatst voor restauratie. Joos Lambrecht staat er op afgebeeld als priester, met open ogen, het hoofd met grote tonsuur rustend op een rijk versierd kussen, de handen gekruist op de lenden; op de borst is een kelk. Hij draagt een klokvormige kazuifel met gaffelkruisversiering. Boven het kussen was er een banderol van koper met een opschrift, maar dit inlegwerk is nu verdwenen. Het grafschrift op de stenen randlijst (nu afgeschilferd) was op de hoeken onderbroken door koperen vierlobben met de voorstelling van de evangelistensymbolen. In het midden van elke lange zijde was er een koperen vierlob met, links een schild met de letters I en L, en rechts een sprekend wapen met “Op een veld (van goud) een dwarsbalk (van keel) vergezeld van drie lammeren, een paaslam met wimpel in het schildhoofd, twee lammeren aan de punt”. Het grafschrift is nu volledig afgeschilferd, maar Weale kon dit eertijds nog optekenen : “sepultura honora(n)di d(omi)ni magistri judoci Lambrecht canonici eccle(sia)e cathedralis brugensis qui xiij [prebendas?] hic instituit ac mortis solvit nexum a(nn)o d(omi)ni XVc …” of “Grafstede van de eerbiedwaardige heer, meester Joos Lambrecht, kanunnik van de kathedraalkerk van Brugge die hier stichtte 13 prebenden en hij maakte de knoop van dood los in het jaar ons heren 15[93] …“.
Op de huidige houten drager staat nu als randschrift de volgende tekst in het latijn: “Joos Lambrecht, kannunik van de kathedraalkerk van St.-Donaas te Brugge, stelde een schenking in ten Jare 1580 de 6de dag in maart en zorgde ervoor dat ten eeuwige dage 13 mannen en een vrouw gastvrij opgenomen werden in het hospitaal van de allergelukzaligste Judocus dat opgericht werd ten jare 1353 de eerste dag van augustus, om te voeden en te ondersteunen de arme behoeftige en zieke christenen die daar samenstromen. Hij overleed in het jaar Ons Heren 1593 de 19de van de maand september”. Het koperinlegwerk is een enig en uitmuntend voorbeeld van de late koperen grafplaat produktie te Brugge.
Zijn portret : men kan de vraag stellen indien met de koperen grafplaat betracht werd een portret weer te geven ? Indien schijnbaar de trekken gepersonaliseerd zijn kan men moeilijk gelijkenissen vinden met het gelaat van het portret van de kanunik, geschilderd in de stijl van Pourbus in 1567 en dat tot het midden van de 19de eeuw boven de gedenksteen van zijn fundatie prijkte en thans in de reserves van het OCMW berust (afb. 3).
Joos Lambrecht, hierbij gekleed zoals gebruikelijk door de kanunniken van zijn tijd, rust met een hand op een tafel en houdt zijn handschoenen in de andere hand. Op de tafel is een boek, dat erop wijst dat hij een geleerde was, alsook handgeschreven documenten die verwijzen naar zijn schenkingen aan het godshuis. Het opschrift op een banderol aan de beneden rand zegt dat hij kanunnik van St.-Donaas was en een milde stichter was alsook het jaartal van vervaardiging van het schilderij, te weten 1567 en dat hij toen 60 jaar oud was. Dit opschrift werd vermoedelijk na zijn overlijden aangebracht. Het portret is zeker niet zonder verdiensten.
Het gedenkteken : in de rechter koormuur is een albasten gedenkplaat met half verheven beeldhouwwerk in renaissancestijl, dat het evangelisch tafereel van de voetwassing van de apostelen door Christus voorstelt, die de “caritas van de stichter” symboliseert, die al zijn goederen aan het beluik schonk.
Met zijn fundatie bestendigde Joos Lambrecht dit christelijk gebruik. De tekst op het monument is in romeinse kapitalen en draagt in een omlijsting de datum ‘1580’ en zegt :
“BEMINDT ELCANDEREN, DIT IS MYN GHEBODT SOOC IC HULICH BEMINT HEBBE : DAT ZECHT GODT INT IAER XVc LXXVIII : IN DIEN TIIT TER EERE GODTS ENDE ZIIN HELEGHEN GHEBENEDIIT HEER IOOS LAMBRECHT CANVENICK RESIDENT INDE CATHEDRALE KERCKE VAN BRVGGHE WEL BEKENT HEIFT ST. IOOSHVVS VERCOREN ENDE DAER GHEFVNDEERT XIII AERME MANNEN EN(DE) EEN VRAVWE ONGHEBLAMEERT DIE HEMLIEDEN ALLE ZIJN GOET HEIFT GHEGEVEN WECHDRAGHENS ZONDER BERAV BINNEN ZIIN LEVEN DIT HEIFT HII GHEDAEN VOOR EEN MEMORIE GOD VERLEENE HEM DIE EEWEGHE GLORIE BIDT OVER DE ZIELE
Onder de epitaaf is zijn wapen met het lemma “agnus redemit” of “het lam verlost” dat eveneens een allusie is op de naam Lambrecht. In 1587 bescheef de milde weldoener in een “Ordonancie van twassen der voeten” gedetailleerd hoe elk jaar op Witte Donderdag de kapelaan de voeten van de arme oude mannen diende te wassen; daarnaast waren er ook giften van brood en wijn voorzien voor deze kostgangers.
De andere grafmonumenten in de kapel
In de rechter zijmuur is de volgende kleine gele kalkstenen grafzerk (oorspronkelijk lag ze in het koor) met als grafschrift :
“Hier light begraven Jacob Timmerman Wylent sorger van de mande(d)raeghers ove(r)leet den 9 april 1581”
Verder is ook nog de gele kalkstenen grafzerk van “Jooris Caulier fs Jan in synen tyt mande(d)raegher ove(r)leet den 19 meye 1583”
Ook in de rechter zijmuur van het koor is de volgende kalkstenen zerk
“H(IER) L(IGT) B(EGRAVEN)
EERW(EERDE) STEPHANVS MANSFELT WYLENT VICE PASTOR DESER PROCHIE VAN ST JACOBS VOORTS PASTER TOT VVTKERCKE ALWAER HY PASTOR ENDE LEERAER VAN DEN CATHECHISMVS OOCK IN DESE CAPELLE LOFFELICK HEEF GEGNETEN OBIIT 28 9BRIS 1702. REQVIESCAT IN PACE”.
In de linker zijmuur van de kapel, nu gedeeltelijk verdoken door gestoelte is een sterk verweerde zerk in Doornikse steen : de tekst is sterk afgesleten en is slechts gedeeltelijk leesbaar, maar luidt volgens de grafschriftenverzameling Custis als volgt:
“HIER LIGT BEGRAVEN ADRIAEN BLOMME
Fs PIETER DIE IN DIT GODSHUYS VAN ST JOOS GEFONDEERT HEEFT 10 JAERLICKSCHE MISSEN TER EEREN VANDE H. MOEDER GODS MARIA TE CELEBREREN OP DESE HAERE FEESTDAGHEN TE WETEN OP LICHTMISSE HAERE BOODSCHAP VISITATIE HEMELVAERT GEBOORTE ONBEDORVE ONTFANGENISSE MITSGADERS DE VIER HOOGHTYDEN PAESSCHEN SINXEN ALDER HEYLIGEN EN KERSNAGHT HEBBENDE DAER TOE GEGEVEN EENE RENTE VAN VIJF GULDENS SJAERS DEN PENNINCK 24 OVERLEET IN T JAER 1665 DEN 4 VAN HOYMAENDT”
In de vloer achteraan in de kapel ligt nog een zeer versleten steen, met twee holten voor ringen om die op te heffen (slechts een ring bleef bewaard), deze sluitsteen verleent toegang tot een grafkelder vol met het gebeente van overledenen van het godshuis en die aldaar mochten begraven worden. Onder de sacristie zou zich nog een gelijkaardige grafkelder bevinden, die nu met de nieuwe bevloering afgesloten werd.
Volgens de grafschriftenverzameling “Custis” was er nog een grafzerk, die nu blijkt verdwenen te zijn :
“SEPVLTVRE VAN TANNEKEN DE DOGTER VAN WILLEM BEKAERT DIE OVERLEET A(NN)O 1588 DEN 20 APRIL”
In de linkermuur van het koor is een gepolychromeerd stenen barokke Onze-Lieve-Vrouwbeeld met Jezuskind op de arm (17de eeuw) onder een baldakijn (15de eeuw), staande op een sokkel met een gevleugeld engelkopje omringd door twee wapenschilden, links dat van de stad Brugge en rechts dat van de familie Humbeloot “van azuur een keper van zilver vergezeld van drie wassenaars van goud”. Het beeld is duidelijk te klein in verhouding tot de baldakijn en sokkel en moet dus de plaats ingenomen hebben van een ouder beeld. Heel wat kunstwerken als beelden en schilderijen worden vermeld in de oude archiefboeken, maar verdwenen of werden verplaatst in de loop der tijden. Het is dus zeer moeilijk uit te maken wat echt tot het kunstpatrimonium behoorde. Het portret van Joos Lambrecht werd reeds hier boven besproken. Andere schilderijen vonden hun weg naar het godshuis (zi de inventaris van 1824) maar blijken soms, bij nader onderzoek, afkomstig te zijn van andere, nu verdwenen instellingen. Ooit werd de kapel trouwens ingericht als een klein museum van het OCMW. De kunstwerken die er ooit vermeld werden verdienen een afzonderlijk studie.
Beknopte bibliografie
BOB, hs. 449 (DE HOOGHE). RUG, hs. 4192 (CUSTIS). A. DE BEHAULT DE DORNON, Bruges sejour d’exil d’Edouard IV et de Charles II rois d’Angleterre, Bruxelles, 1913. H.LOBELLE, Het St.-Joosgodshuis: schenkingen vermeld in een 15e eeuws register, in Liber Amicorum “Andre Vanhoutryve”, Brugge, 1990. H.DE BRUYNE, De Godshuizen te Brugge, Roeselare, 1994. L.DEVLIEGHER, Een Westvlaamse inventaris uit 1824, Brugge, 1968. R.VAN BELLE, Vlakke grafmonumenten en memorietaferelen met persoonsafbeeldingen in West-Vlaanderen, een inventaris, funeraire symboliek en overzicht van het kostuum, Brugge, 2006.