Aartspriester Ignace Peckstadt
1. Situering van de orthodoxe kerk
Vooraleer over de heel concrete sacrale ruimte in de Orthodoxe Kerk te spreken, moeten wij even de “Orthodoxe Kerk” zelf situeren. De Orthodoxe Kerk behoort onbetwistbaar tot de christenheid, waarin wij vier verschillende denominaties onderscheiden : anglikanen, orthodoxen, protestanten en Rooms-katholieken (alfabetisch gerangschikt). Een kort historisch overzicht zal de plaats van de orthodoxie verduidelijken.
De eerste elf eeuwen van de kerkgeschiedenis is de periode van de onverdeelde Kerk, tot 1054. Het was de periode van een eenheid in verscheidenheid. Er waren vijf “lokale Kerken”, in rangorde opgenoemd : Rome, Constantinopel, Alexandrië, Antiochië en Jeruzalem. Het was de periode van de zeven grote oecumenische concilies, die de punten van het christelijk geloof hebben vastgelegd. Het was eveneens de periode van de kerkvaders, die de geloofspunten verduidelijkten. Het ere-primaatschap van de paus werd niet betwist, maar hij had geen juridisch gezag.
In 1054 poogde de toenmalige paus Leo IX zijn juridisch gezag aan patriarch Michaël Cerularios van Constantinopel op te dringen, wat geweigerd werd. Volgden wederzijdse excommunicaties. Het patriarchaat van Rome ging een eigen koers varen en noemde zich vanaf dan katholiek. De vier andere patriarchaten bleven verenigd onder de naam orthodox. Nefaste gevolgen van de kruistochten, en dan vooral de vierde kruistocht bestendigden de scheiding.
Sedert 1054 werd de Orthodoxe Kerk de trouwe voortzetster van de Onverdeelde Kerk der eerste eeuwen, en zo bleef het tot op heden. De Rooms-Katholieke Kerk sloeg een nieuwe weg in, denken wij maar aan de scholastieken. De latere reactie van het protestantisme was alleen gericht tegen de Rooms-Katholieke Kerk, niet tegen de orthodoxie.
Vooral in de tweede helft van de twintigste eeuw kwam opnieuw toenadering tussen de Kerken, dank zij de oecumenische beweging.
2. SACRALE RUIMTE : PLAATS VAN DE GOD-MENSELIJKE RELATIE
De sacrale ruimte situeert zich vooreerst op het spirituele vlak, in het hart van ieder gelovige mens. Het gaat om de God-menselijke relatie. Die God-menselijke relatie is in de Orthodoxe Kerk heel belangrijk. Het is de hoeksteen van het christenzijn. Wij willen even verduidelijken.
1° – Vooreerst God : zich neerbuigen over God blijkt in onze moderne consumptiemaatschappij een zeer moeilijk probleem te zijn. Voor heel wat mensen is God dood. Zij zien Hem niet, voelen Hem niet, ontmoeten Hem niet. Sommigen zijn wel op zoek, doch vinden Hem niet. Zij hebben Hem trouwens ogenschijnlijk niet (meer) nodig in een leven van comfort en welvaart. Wat heeft God nog in het leven te bieden als men goed zijn brood verdient, goed leeft, goed woont, zich alles kan permitteren… Alles gaat toch ook zonder God. Waarom zich problemen stellen over een God?
Anderen zijn gaan redeneren. Wie is Hij? Als Hij moest bestaan, waarom laat Hij dan moorden en oorlog, miserie en honger toe? Dit alles is voor hen onaanvaardbaar en zinloos en zo schromelijk onrechtvaardig. Dus verwerpen zij Hem.
Het antwoord van de orthodoxie? Meteen staan wij voor het meest kenmerkend verschilpunt tussen de orthodoxie en het Westers christendom wat het denkbeeld van God betreft. Trouw aan de theologie van de grote oosterse kerkvaders hield de orthodoxie zich aan de negatieve weg, ook apophatisme genoemd.
De negatieve weg om tot God te komen dient als volgt begrepen te worden : de oneindige God kan niet herleid worden tot een eigen verstandelijke constructie, tot een beeld dat wij ons van Hem zouden maken met ons menselijk verstand. Wat wij ook als groot, machtig en schoon van Hem zouden kunnen zeggen, toch blijft het steeds een louter menselijk begrip. Het beperkt zich tot een menselijke voorstelling. De negatieve weg zegt dat het Godsbegrip alle verbeelding, opinie, rede en intelligentie te boven gaat, overtreft. Inderdaad : de oneindige God is ongenaakbaar (wat betekent dat Hij ons verstand niet kan bereiken) onbegrijpelijk, ondoorgrondelijk, onzichtbaar, ongelimiteerd, onbeschrijfelijk, onvoorstelbaar. Door ontkenningen of negaties sluit men alles uit wat door ons kan gekend zijn om diegene te benaderen, die de Grote Onbekende is. Onze eigen onwetendheid tegenover God benadrukken is de enige weg om Hem te bereiken. Het eindpunt van het theologisch denken volgens de negatieve weg is echter geen onpersoonlijke mystiek. Wat wij in het mysterie ontmoeten is de Drieënige God.
2° – De menselijke vrijheid : de deïficatie van de mens
God zegent alles wat Hij geschapen heeft. Dit betekent dat Hij in de hele schepping van zijn aanwezigheid getuigt. De positie van de mens in het heelal is echter uniek. Hij is de enige aan wie gevraagd wordt dat hij God zou zegenen voor het voedsel en het leven dat hij van Hem ontvangt. Hij alleen dient met zijn vrije wil de zegen van God te beantwoorden.
De schepping van de mens houdt een gewild risico van God in : Hij schiep hem met een vrije wil. Wat de mens in de volheid van het woord echt mens maakt is de mogelijkheid om te denken, te handelen, te beminnen, zoals hij het wil en omdat hij het wil. De vrije wil is niet “iets” dat wij van de Schepper gekregen hebben, het is de realiteit zelf van ons bestaan als mens. Het diepe geluk dat iedere mens nastreeft zal pas gevonden en bereikt worden waneer de mens in alle vrijheid, in zijn binnenste, in zijn handelen, in zijn denken, met heel zijn persoon God “wil” ontmoeten. God wacht steeds op het vrije antwoord van de mens.
“God kan alles, behalve de mens te dwingen Hem lief te hebben”, herhaalden de kerkvaders. Inderdaad : wanneer het menselijk wezen dat God geschapen heeft geen vrije wil meer zou hebben, ook maar in iets zou gedwongen worden dan zou het geen mens meer zijn. God aanvaardt de mens dus in al zijn consequenties, zelfs wanneer de mens zich zou afkeren van Hem, Hem niet zou willen ontmoeten. In dit perspectief moet ook het goede en het kwade bekeken worden dat voortvloeit uit de vrije handeling van de mens. Het kwade dat de mens in de wereld ten overstaan van God en de evenmens bedrijft is vaak wraakroepend en verschrikkelijk. Sommigen meenden verkeerdelijk hieruit te moeten afleiden “dat het niet mogelijk is dat er een God bestaat…want, moest Hij bestaan, dan zou Hij het niet toelaten.” Het antwoord op deze onzinnige opwerping ligt duidelijk in de kenmerkende essentie van ons bestaan als mens : onze vrije wil. God eerbiedigt deze vrije wil, zelfs wanneer de mens zich laat leiden door de krachten van de Boze!
De deïficatie van de mens is niets anders dan het resultaat van een vrijwillig gekozen ontmoeting met God, in de intimiteit van ons hart. De verwerving van de deïficatie is duidelijk gebonden aan het mysterie van de synergie of de ontmoeting van twee vrijheden : de vrijheid van God (die een onwankelbare constante is) en de vrijheid van de mens (die steeds moet kunnen kiezen). Heel het drama , maar ook de grootheid van het menselijk leven speelt zich in deze onmoeting af. De verwerving van de deïficatie is in feite een diepspirituele levenskeuze, waarbij ons eigen zwakmenselijk bestaan verrijkt wordt, doordrongen wordt door de goddelijkheid.
In de persoon van Christus heeft God trouwens de menselijke natuur reeds geheiligd. De kerkvaders herhaalden het dikwijls op kernachtige wijze met de woorden : “God is mens geworden opdat de mens zou kunnen “god” worden”. Hiermede bedoelen zij : opdat hij deelachtig zou mogen zijn aan de goddelijke genade. Ieder gelovige mens kan derhalve in de intimiteit van zijn hart de sacrale ruimte creëren voor Gods aanwezigheid, mits zijn vrije wil, zijn vrije keuze, zijn vrijwillige ontmoeting.
3. De orthodoxe kerk als sacrale ruimte
De Kerk of kerkgemeenschap is de menselijke sacrale ruimte binnen dewelke het spirituele leven van ieder orthodox gelovige zich afspeelt. Vaak wordt in het Westen het begrip Kerk verkeerd begrepen of helemaal niet begrepen. Voor de orthodoxie is de Kerk geen juridisch opgebouwde structuur! Het “kerkzijn” is niet gebaseerd op een gezagsfactor, noch op een organisatorische band .
In de orthodoxie wordt de Kerk, de kerkelijke communauteit, geïdentificeerd door (in) het eucharistisch gebeuren. De eucharistie unificeert in het Lichaam van Christus al diegenen, die zich voor haar celebratie verenigen. Eén der priesters van de Kerk, gewijd door één der bisschoppen, opvolgers der apostelen, brengt de communauteit tot eenheid, vermits allen in de eucharistische celebratie tot Christus communiceren. In dezelfde Christus verenigt de priester al diegenen die in de tijd (sedert eeuwen), en in de ruimte (overal elders ter wereld) dezelfde eucharistie opdragen en mede communiceren.
Daarom is de eucharistie de voltrekking en het behoud van de eenheid van de Kerk, als mysterievol Lichaam van de Heer. De Kerk is echt een Lichaam, en dus een menselijke sacrale ruimte, waarin God aanwezig gesteld wordt door de Heilige Geest. De Orthodoxe Kerk benadrukt heel sterk de rol van de Heilige Geest bij de epiklese. Het is de Heilige Geest die het Woord van de Heer actualiseert, zodat de gelovigen werkelijk het Lichaam en Bloed van Christus ontvangen.
Naar het beeld van de Drieënheid is de eenheid van de Kerk gewaarborgd door een voortdurende liefdesband, en niet door een juridisch gezag. En die liefdesband concretiseert zich onophoudelijk in de eucharistische celebratie. Zo bijvoorbeeld, wanneer een nieuwe primaat van een lokale Kerk verkozen en aangesteld is, dan zal een van zijn eerste initiatieven zijn : een bezoek te brengen aan de primaten van de andere lokale Kerken om met hen “te concelebreren”.
4. De sacrale ruimte voor de liturgische celebratie :
het orthodox kerkgebouw
De plaats, de ruimte alwaar de Goddelijke Liturgie gecelebreerd wordt is het orthodox kerkgebouw. Het kerkgebouw is de specifieke, concrete en voor onze zintuigen waarneembare “sacrale ruimte”. Dit kerkgebouw moet op zichzelf reeds een “icoon” zijn van het “koninkrijk Gods”. Het is wel belangrijk even de symboliek van het kerkgebouw architecturaal te bekijken.
Wanneer men een orthodox kerkgebouw binnentreedt wordt men onmiddellijk getroffen door het meest typische : de iconostase, de grote iconenwand, die het “heilige der heiligen” van het “schip” van de kerk afscheidt. Als toegang tot de iconostase zien wij drie poorten, De middenste poort, koninklijke poort genoemd, wordt alleen tijdens de liturgische celebraties geopend, behalve in de paastijd (vanaf de paasnacht tot hemelvaart), periode tijdens dewelke zij altijd open blijft, symboliserend het “open graf” na de verrijzenis van Christus. Deze koninklijke poort is meteen de triomfpoort van de zegepralende Christus voor dewelke de gelovigen met in kruisvorm gevouwde armen tot de communie komen. Alleen de bisschop, de priester en de diaken mag deze koninklijke poort betreden tijdens de liturgische diensten. Dit wordt in de Orthodoxe Kerk zeer strikt nageleefd. Rechts van de koninklijke poort vindt men de icoon van Christus, links de icoon van de Moeder Gods. Op de koninklijke poort zelf is de “blijde boodschap” uitgebeeld : de boodschap van de engel Gabriël aan Maria, en de vier evangelisten die de blijde boodschap in de wereld brengen. Op de twee zijpoorten : rechts de aartsengel Gabriël, links de aartsengel Michaël. Voor de rest is de iconenwand beschilderd met het Laatste Avondmaal, de dubbele uitreiking van de communie aan de 12 apostelen, waarbij Christus tweemaal uitgebeeld staat, nl. voor de uitreiking van het Brood en voor de uitreiking van de Beker, en eventueel heel bovenaan een reeks met de profeten die de komst van Christus voorspelden. De papyrus die de profeten in de hand dragen is “gekruld” door de wind : de inspiratie door de Heilige Geest symboliserend.
In het “heilige der heiligen” staat het kubusvormig altaar centraal : het altaar symboliseert meteen de troon van God, de tafel van het Laatste Avondmaal en het graf waaruit Christus verrezen is. Op het altaar vindt men het toegevouwen “antimension” , een rechthoekig doek waarop de graflegging van Christus uitgebeeld staat. Dit “antimension” wordt door de bisschop bij een kerkwijding gewijd en is door hem ondertekend. In dit antimension is een reliek van een heilige ingenaaid. Met de uitreiking van dit “antimension” geeft de bisschop aan de priester van de plaatselijke communauteit toestemming om te celebrerern. Op het gevouwen “antimension” ligt altijd het “evangelieboek”. Achteraan op het altaar staat het “artoforion” of klein tabernakel, waarin de heilige gaven bewaard worden voor de uitreiking aan de zieken. En buiten het altaar aan de achterzijde : de zevenarmige kandelaar met zeven olie- of kaarslampjes waarvan het middenste bovenaan. Hij symboliseert “het ware Licht van Christus, dat de wereld verlicht” (Joh.1, 9 en 8,12).
In hetzelfde heiligdom staat ook de “proscomidietafel”, of zijaltaar. Het is de tafel van de voorbereiding, waarop de priester en diaken in een voorbereidende liturgie (of proscomidie) de heilige gaven klaarmaken voor de celebratie van de Goddelijke Liturgie, met o.m. de commemoratie van alle levenden en overledenen. De doopnamen van al deze levenden en overledenen staan opgeschreven in het boekje van de dyptieken en worden in deze voorbereidende liturgie luidop gelezen. Dit gaat om honderde namen. Iedere gelovige kan bij het binnentreden van de kerk een briefje invullen en afgeven met bijkomende namen voor de dyptieken.
Het liturgisch brood dat voor de orthodoxe liturgische celebratie gebruikt wordt, noemt men “prosfora”. Op iedere prosfora werden bij het bakken met een houten stempel kruisvormig de symbolische letters aangebracht : IC-XC-NI-KA, wat betekent “Jezus Christus overwint.” Uit de eerste prosfora wordt een vierkantig deel uitgesneden, dat men “het Lam” noemt, zodat de letters centraal goed zichtbaar blijven. Dit wordt in het midden op de “diskos” gelegd. Het woord “Lam” om Christus aan te duiden komt uit het Oud-Testament (Jes. 53,7) en uit het Nieuw-Testament (Joh. 1,29-30). Van de volgende vier “prosfora” worden telkens kleine deeltjes uitgesneden, die eveneens op de “diskos” gelegd worden : een deeltje voor de Moeder Gods, negen deeltjes voor de heiligen , een onbeperkt aantal deeltjes voor de levenden, en tenslotte deeltjes voor de overledenen. Zo zou men kunnen vaststellen dat op de diskos, rond Christus (het Lam) , de hele kerkgemeenschap gesymboliseerd aanwezig gesteld wordt.
Ook de “koepel” van een traditioneel orthodox kerkgebouw verdient onze speciale aandacht. De toren op het orthodox kerkgebouw is nooit een klokketoren. Het is wel een “koepeltoren” die langs de binnenkant beschilderd is met een grote fresco van de “Pantocrator”, of alheersende Christus, aldus de “nieuwe schepping” voorstellend. Langs de kleine zijvenstertjes van de koepel straalt het hemels licht op aarde neer. Het heelal wordt in Christus met zijn Schepper verenigd. Indien er een klokketoren voorzien is staat deze los van het eigenlijk kerkgebouw.
Wat tenslotte eigen is aan het orthodox kerkgebouw is de aanwezigheid van vele iconen.
In het schip van de kerk zijn op de zijwanden ofwel fresco’s aangebracht ofwel vele iconen opgehangen. Hierdoor wordt onmiddellijk aanschouwelijk gesteld dat wij “binnentreden in de wereld van goddelijke dingen” . De icoon is immers de “openbaring van een persoonlijke aanwezigheid”. Langs de icoon maken God en de heiligen hun bestaan en aanwezigheid kenbaar, mededeelbaar. Daarom treedt men, bij het betreden van een orthodox kerkgebouw, binnen in een wereld vol “aangezichten”. Daarom bewierookt de priester of diaken de iconen en daarna de aanwezige gelovigen (die ook iconen zijn, want zij zijn geschapen naar Gods beeld en gelijkenis), aldus de hele kerkgemeenschap actualiserend rond Christus, in de Heilige Geest. Daarom wordt tevens de icoon gekust als concretisering van een werkelijke spirituele ontmoeting.
Voor de orthodoxie is de icoon niet gelijk te stellen met de schilderijen en beelden uit de religieuze kunst zoals in kerkgebouwen van de Westerse Kerk. God zelf, die onzichtbaar is, treedt op zichtbare wijze in ons leven binnen. En ook de heiligen manifesteren langs de icoon hun aanwezigheid bij ons. Wij staan dus heel ver van wat een gewone schilderij zou kunnen bijbrengen. Wij staan ver van het kunstwerk dat bedoeld zou zijn om kerken religieus te versieren. De aanwezigheid wordt ons duidelijk gesteld door verschillende elementen uit de iconografie : door de “blik” die naar de aanschouwer, naar ons dus, gericht is, en verder door het “omgekeerd perspectief”. Vrijwillig vertoont iedere icoon geometrische fouten, goed zichtbaar wanneer een boek, een tafel, een voetbankje, of een troon voorgesteld wordt . Langs de voorkant van het tafereel zijn de afmetingen van het uitgebeelde kleiner dan in de diepte. De iconograaf brengt dus gewild het omgekeerde van de gewone normale beeldvorming, van de fotografische beeldvorming naar voren.
Welnu, de aanwending van dit omgekeerd perspectief in de iconografie wil duidelijk stellen dat het God en de heiligen zijn die ons aankijken. Vanuit hun gezichtspunt is het gebruikt perspectief juist en correct. Zo heeft de icoon echt een eigen theologische betekenis : wij staan tegenover het “mysterie van openbaring van een aanwezigheid” .
Conclusie
De “sacrale ruimte” staat in de Orthodoxe Kerk steeds in functie van het Godsvolk en zijn kerkelijke en spirituele beleving.
De “woning” van ieder orthodox gelovige is als een “mini-kerk”, met iconenhoek (naar het Oosten gericht), een kleine sacrale ruimte waar men bidt en spiritueel verenigd is midden Gods onzichtbare aanwezigheid. “Waar twee of drie in mijn naam verenigd zijn ben Ik in uw midden” (Mat. XVIII, 20) Denken wij maar aan het “doopkruisje”, dat ieder orthodox gedoopte nooit aflegt, de orthodoxe “bidsnoer”, een voortdurende uitnodiging tot het “Jezusgebed”.
Zonder “geloof” heeft de “sacrale ruimte” geen zin, geen betekenis. Zonder geloof blijft die ruimte slechts een “geklasseerd plaatsje” op de wereld, in de “grote ruimte”. Voor de orthodoxe christen kan de wereld en het leven niet in “schuifjes” ingedeeld worden, met zogezegde spirituele” en “profane” momenten, waarbij naast een werelds huis, een wereldse ruimte zonder God, (waaruit God verbannen werd) , God in een “sacraal hoekje” geduwd wordt (door de mens !…)
Zo kan (mag) het niet!… Het leven van een orthodox christen is één geheel ! Het kan niet gesplitst worden in “profane” en “sacrale” momenten of in “profane” en “sacrale” ruimten.
De “hele kosmos” is en blijft “sacraal”. Hij is de plaats, de ruimte die God geschapen heeft, en waarin Hij de “mens” geplaatst heeft, geformeerd naar Zijn beeld en gelijkenis (Gen.I, 26) met de uitnodiging om Hem te ontmoeten, te eren en te danken voor de heerlijkheid van Zijn schepping. Niet onder dwang, maar “in alle vrijheid” , zoals Hij het als Schepper gewild heeft.