Deuren tussen tijd en eeuwigheid.
1. ONTWIKKELING van WOORD naar WOORD en BEELD.
De christelijke kerkelijke gemeenschappen zijn, hoewel verdeeld, hoofdzakelijk op het woord gericht. Zelfs met een rijke cultus, ontwikkelde en kunstzinnige rituelen zoals de kerken ontsproten uit de Oosterse Kerken ( o.a. Byzantië) blijven de handelingen en beelden zonder het begeleidend en duidend woord sacramenteel officieel zonder werking.
Ten slotte stammen deze kerken uit het Eerste Verbond. Dit Verbond met Israël was vnl. gesteund op de effectieve kracht van het Woord. Een beeldverbod onderstreepte en bekrachtigde deze basis van de verbintenis die God met Israël had aangegaan.
Dit neemt niet weg dat het Eerste Testament ook reeds getuigenissen bevat van beeldgebruik (Cherubijnen van de Ark, het Gelaat van God, de mens als Beeld van God, etc.) Ondanks de uitdrukkelijke belijdenis dat de mens geschapen is door God naar zijn beeld en gelijkenis zijn de auteurs van de drie boeken Wet, Profeten, Wijsheid vnl. bekommerd geweest het kompleet anderszijn, het unieke van God steeds veilig te stellen.
God kent men niet, enkel door zijn handelen. Het in menselijke termen spreken over het handelen van God was ook in de ganse evolutie van Israël haar religieuze opvattingen aanwezig; hoe kon het anders? ; maar het beeldverbod was hier ook een noodzakelijke correctie en behoeder voor een te directe omschrijving en voorstelling van God.
In het Tweede Verbond – Het Nieuwe Testament) echter krijgt God een gelaat in Jezus de Christus. De Shekina ( de heerlijkheid Gods) gematerialiseerd in een persoon.
God die in onze menselijke geschiedenis instapt. De auteurs van de Tweede Testamentaire schriften en brieven hebben dit in een veelvoud van beelden en synthesen uitgewerkt in het kader van het bemoedigen van het geloof van de door hun verzorgde gemeenten. Paradoxaal genoeg in het gelaat van een verworpene, de gekruisigde Jezus, die volgens de toen geldende opvatting juist geen gelaat had, dus geen mens was. (apropos). Zo biedt het gelaat van Jezus de Christus ons het ultieme Gelaat dat door de dood is heengegaan en door God is verheerlijkt en leeft in een goddelijke Leven van Liefde.
Het gelaat van Christus is dan ook de icoon( beeld) van de iconen.
De christelijke gemeenschappen hebben later dan ook hierin de inspiratie gevonden om het Beeld langzaam maar zeker in te schakelen in hun leven en kerkelijke gebruiken.
Komende vanuit de Joodse Gemeenschap bleef een grote aarzeling bestaan en enkel de uitbreiding buiten de Joodse staat en de inplanting in het heidendom gaf het ontstaan aan het gebruik van beeldmateriaal in hun persoonlijk en communautair leven.
Met deze notities betreden we één van de bijzonderste kenmerken van de Joodse/Christelijke Traditie. Het unieke kenmerk van het jodendom/ christendom is het belang van de persoon.
De mens is:
- koning van de Schepping, met een eeuwigheidswaarde,
- aangesteld over de stoffelijke schepping en ingewijd in de geestelijke schepping,
- zichtbaar en toch geestelijk,
- één persoon en toch tegelijk geest en vlees,
- Vergoddelijkt door zijn gehoorzaamheid aan God.
Het Jodendom gaf deze opvattingen een eerder sociale invulling zonder de eeuwigheidswaarde van oudsher te poneren, het christendom heeft een individuele accentuering en benadrukt de eigen en eeuwigheidswaarde.
Het unieke en blijvende van de persoon is nu bij uitstek uitgedrukt in zijn gelaat.
Een gelaat met een blik die communiceert en naar de andere is toegewend.
Een gelaat, een blik, een contact dat het vatbare materiele en het omschrijfbare overstijgt.
De mens als mysterie, ook voor zichzelf, wordt door anderen gekend in zijn handelen en zijn gelaat. Het beeld/icoon geeft dan ook ons de mogelijkheid een directe communicatie met God te realiseren via Zijn Gelaat.
Dit door via het materiële( het beperkte) het geestelijke ( de volkomenheid/eenheid) te realiseren en te actualiseren. Als dusdanig wordt de icoon dan ook het venster /de deur van nu naar de eeuwigheid genoemd. Zij opent de mogelijkheid tot communicatie. Een communicatie met een levende, presente Christus. Dit correleert met de opvatting der Christelijke Kerken dat de “ echte” Christus diegene is die leeft in de gelovige gemeenschap en die er sacramenteel en spiritueel aanwezig en werkzaam is.
Naast andere wegen opent Zijn icoon en zijn blik naar ons deze communicatie. Dit concept van icoon, zijnde het beeld van een persoon, de afbeelding ervan; ontstond echter niet ex-nihilo en was het resultaat van een lang en soms moeizaam proces.
Proces dat dan nog zeer verschillend werd gerealiseerd in tijd en ruimte en dat eigelijk nog verder loopt en ook nu geen star, dogmatisch concept is.
Eventjes een tussendoortje: een definitie van de icoon:
Prof Edmund Voordeckers volgend zou ik willen stellen: iconen zijn cultusvoorwerpen uit de eredienst en de vroomheid der Orthodoxe christenen.
De materiële vorm is meestal in een vlakke uitvoering( uitzonderlijk twee dimensionaal)
2.HISTORISCH PROCES:
De joden en eerste christenen stonden in het Bijbels beeldenverbod.
Immers niets in de schepping kon een adequate weergave zijn van God. Het antropomorfe spreken over God, gevaarlijk maar onvermijdelijk, werd hierdoor in aanvaardbare grenzen gehouden en gecorrigeerd.
In de intertestamentaire en post apostolische periode waren de cultusbeelden verbonden met ofwel de godenwereld en haar trawanten en of met de vergoddelijking van de keizer. De christenen wilden de titel van kurios (heer)en soter(redder) enkel aan Christus geven en werden aldus zeer anti-beeld gezind.
Hoe kwam men dan tot het gebruik van beeldmateriaal in de oud christelijke gemeenschappen?
Zoals de Evangeliën geschreven werden als een hulp voor het geloof van die tijd zou zijn ook de diverse uitingen in de iconenkunst bedoeld als hulp van dit zich steeds ontwikkelend geloof.
Aan de basis aan deze opvatting stonden:
a)de overtuiging dat kunst een instrument van kennis en inzicht is daar het ons van het zichtbare naar de onzichtbare realiteit voert.
b)de universele gevoelde nood een geloof door een visuele uitdrukking te materialiseren.
Zoals kunst vroeger bestond ook en bijzonder de religieuze kunst dan ook eeuwenlang als een uitsluitende functionele kunst en diende, ter zijde gezegd, dan ook zeer dikwijls ter ondersteuning van een religieuze ideologie( maatschappij en of politiek)
De vroegchristelijke kunst ontstaan voor haar officiële maatschappelijke aanvaarding (Edict van Milaan in 313), is dan ook voornamelijk beïnvloed door het proces van Helleniseren en de kerstening van de bestaande religieuze en keizerlijke kunst.
Hier speelden:
- -de Romeinse funeraire kunst( orante, schip, wijnranken) een belangrijke rol, de heidense gebruikte symbolen en afbeeldingen werden overgenomen en uiteraard ontstonden eigen symbolen ( vis, korf, anker) en zelfs symbolen die naar het kruis verwezen.
- -Hiernaast de bestaande godenbeelden en voorstellingen van filosofen en van voorstellingen gebruikt in de toenmalige sterke mysteriëncultussen.
- -De joodse bijbel en haar thematische verhalen soms zelfs afgebeeld in synagogen.
De eerste christelijke kunst ontstond, in de catacomben, rond de Christus figuur zonder echter de figuur van Jezus zelf af te beelden.
De eerste afbeelding was de goede Herder, niet als persoon maar als symbool. ( Het pastorale repertoire noemt men dit graag.
Tegelijkertijd groeide ook de narratieve scènes uit het eerste en tweede Testament steeds meer aan. Typologische verhalen uit het Eerste en wonderverhalen uit het Tweede.
Laat 4e en 5 e Eeuwse afbeeldingen van Christus kunnen als geïndividualiseerde afbeeldingen van Christus gelden. ( zoals de Sol Salutis)
Vergeten we niet dat rond die tijd de Christologische strijd ontstoken was daar men niet enkel tevreden was te weten wat Jezus Christus betekende voor de mens en de wereld, neen men wou, de Griekse denkwereld volgend, ook weten wie Hij was
Rond die tijd werd Christus ook aangevoerd als de enige ware magister-meester, leraar. Dit had te maken met de dogmatische discussies uit de 4de eeuw en het feit dat men de superioriteit van de Christelijke kennis wilde doen erkennen en bevestigen.
Iconografische bronnen:
Waren de christelijke thema’s specifiek nieuw? Neen.
Duidelijk is dat de wortels in de late Oudheid en haar artistieke tradities moet gezocht worden.
Men neemt ten slotte altijd beelden en taal over die reeds bestaan met soms een andere duiding.
Hierdoor waren ook belangrijk voor de eerste voorstellingen:
- Dodenportretten ( Egypte)
- Officiële beelden van keizers en goden
- Geschilderde panelen van de mysteriegodsdiensten
- Clipeus afbeelding van de keizer – ook clipeata, de op ronde borden geschilderde portretten
- Uit de keizerlijke voorstellingkunst rond de Keizercultus ontstonden dan de specifieke thema’s zoals ¨Pantocrator, magister, Hemelvaart etc)
De gebruikte voorbeelden werden echter vlug ontdaan van hun oorspronkelijke inhoud en door adaptatie een christelijke inhoud gegeven. Uiteraard wou men vlug elke verwijzing naar de heidense oorsprong vermijden. Dit is de voornaamste reden waarom het drie dimensionale beeld vermeden werd. In de 4 e eeuw onder Theodosius de Grote wanner het christendom de officiële staatsgodsdienst geworden was werd de officiële iconografie dan ook vlug aangepast om de nieuwe positie duidelijk voorstelbaar te maken. Hierdoor ontstond een sterke evolutie.
Belangrijk in de ontwikkeling is dan ook het feit dat het ( grotendeels opgelegde) massachristendom nood had aan middelen om bij het volk haar waarden te “ verkopen” en haar waarden ingang te laten vinden. Verder kwam het gebruik van openbare gebouwen en de concurrentie met de nog bloeiende heidense erediensten en andere mystische cultussen de nood aan decoratie en instructie scherp verhogen. Doordat het kruissymbool haar vernederend karakter was weggewist kon dit symbool dan ook volop gebruikt en ontwikkeld worden. De kruisiging zal dan ook vanaf de 5 e eeuw volop als overwinningsteken gaan gebruikt worden.
De bestaande technieken van encaustische was en tempera werden overgenomen alsmede de strenge en face voorstelling ( Hellinistisch-Oosterse oorsprong.
Ook het eigenlijk gebruik, burgerlijk/religieus werd vanuit het bestaande overgenomen als een vanzelfsprekendheid. Stippen we hier aan dat de clipea met keizerportretten gebruikt werden voor bv. plechtige intreden en dat de eer die men normaal bewees aan de keizer zelf ook aan zijn afbeelding verplicht was. In zijn portret was de keizer zelf materieel, zij het symbolisch aanwezig. Uiteraard speelde de toen heersende neo platonische leer een belangrijke rol in dit gebruik.
Niet te ontkennen is een sterke weerstand van de kerkleiders. Ondanks dit ontwikkelde de icoon zich in de 4 en 5 e eeuw vnl. om herinnering aan Christus en heilige personen levendig te houden en waren ze van praktische kerkelijke betekenis. Populair in de volksdevotie werden de iconen, naar de ons bekende bronnen, enkel vanaf de 6 e eeuw. Reden voor deze weigerachtige houding der kerkleiders was het feit dat men het gebruik der offercultussen en de daarmee verbonden marchanderen met de goden wou in toom houden en alle vroegere heidense praktijken wou elimineren. Zeker in de 7e eeuw bestond er reeds een zeer ontwikkelde en fervente cultus gekenmerkt door veelvuldige uitwassen en zelfs een magisch gebruik. Dit werd zeer sterk bestreden door de meeste kerkleiders en uiteindelijk heeft deze interne strijd gevoerd tot de iconoclastische strijd en het totale, tijdelijke verbod op afbeeldingen en hun verering.. Samengevat: naast het kerkelijk gebruik bestond steeds een steeds sterker wordende persoonlijk devotioneel gebruik en eigenlijk kan men ook rustig stellen dat het eigenlijk gebruik van iconen in het kerkgebouw grotendeels is opgedrongen door de volksdevotie.
3. TECHNISCHE CONSEQUENTIES:
Daar men de persoon in zijn eeuwigheidswaarde, in Gods Liefde/Leven aanschouwelijk wou maken bleken een aantal codes onmisbaar die deze boodschap eenduidig visualiseren konden.
Codes genomen uit bestaande culturen, die toen perfect verstaan werden en waarvan de verstaanbaarheid in een Traditie wordt en moet worden doorgegeven.
Men creëerde in andere woorden een nieuwe communicatietaal uit bestaande elementen.
Hierdoor kreeg de icoon een vast omschreven regelgeving mee, niet meer en minder dan gebruikelijk bij elke communicatietaal/proces.
Hierdoor werd de iconenkunst tevens een theologische kunst en verkreeg elk element in de vormgeving een theologische duiding..
Laten we kort samenvatten wat de wezenlijke punten zijn:
- -frontaal afbeelding; communicatie in zijn volheid daar men zich volledig toewendt naar elkaar.
- nadruk op de blik dus grote, geprononceerde ogen
- stilering van de gelaatstrekken, het gaat hier over een verheerlijkt gelaat
- omgekeerd perspectief, Gods grootheid dringt tot ons door
- gebruik van licht als alomtegenwoordig en alom doordringend ( gebruik goud, accist en afwezigheid van schaduw)
- kleurcode
- aanwezigheid van woord –nomina sacra- zeer belangrijk daar ze de icoon individualiseert
- een vlakke afbeelding met symbolische aanduiding van materiële elementen
De iconenkunst vereist aldus van de maker een dubbele inspanning: Hij dient een objectiviteit te handhaven in zijn afbeelding en tevens dient hij te zorgen dat een communicatieproces vlot en correct verloopt.
Naast de gelijkenis naar het getransfigureerd gelaat, persoon dient hij een icoon te maken die een persoonlijke aanwezigheid tegenwoordig stelt en aldus met de aanschouwer herkenning en communicatie mogelijk maken.
Hierdoor manifesteert de icoon tevens de transfiguratie van de materie. Daar de icoon zelf niet de afgebeelde is wordt hij dan ook een symbolisch teken die de volheid van het persoonlijk bestaan in communio uitdrukt. In andere woorden de afgebeelde, als levende, treedt in relatie met de toeschouwer.
De persoon wordt echter voorgesteld in het perspectief van het Koninkrijk van God. De icoon is dan ook het sacrament/ werkend teken/symbool van goddelijke schoonheid, volmaaktheid, heelheid. Een icoon die dus deze communio, contact, niet mogelijk maakt is dus eigenlijk een religieuze schilderij, een slechte, boerenicoon die dit contact wel kan helpen realiseren is dus in de ware zin een icoon in al zijn volheid.
Olivier Clement heeft ooit in een voordracht gesteld dat de God van de icoon tegelijk de Ontoegankelijke is maar ook diegene die, uit liefde, zich maakte tot gelaat en ons toelaat de andere te kennen als gelaat.
4. Icoon een starre kunst? Icoon een kerkelijke kunst?
Het fabeltje van de stereotype icoon is een hardnekkige fabel zij het wel dikwijls niet zonder reden.
Het klopt dat iconografisch er niet bepaald een weelde aan beelden heeft geheerst. Integendeel waren de aantallen afbeeldingen, typen, eerder beperkt en enkel tijd en andere en nieuwe spiritualiteiten hebben er een groei en wildgroei in gebracht.
Net zoals de taal bestaat uit het alfabet en dit zijn beperkingen geeft zo ook is de icoon aan beperkingen onderhevig, beperkingen die haar door het historisch kader waarin ze ontstaan zijn opgelegd. Iconen zijn uiteindelijk ook producten van een tijd en weerspiegelen het geloof en opvattingen van die specifieke tijd.
Diegenen die de moeite nemen wat verder te kijken dan de doorsnee iconententoonstelling zullen merken dat er inderdaad vele stromen te onderkennen zijn en dat thematisch zowel als iconografisch als technisch zeer grote veranderingen zijn opgetreden.
Zeker, de neo stijltendensen vnl. van de XIX en XX e eeuw, hebben dit stereotype karakter opgeroepen en de huidige icoonschilders zijn in hun na-aap stijlopvatting hier ook enorm schuldig. Niet te ontkennen is het feit dat door een conservatisme ( gezond en ongezond) men steeds placht terug te grijpen naar de authentieke iconen. Hierin kadert ook het fenomeen van de door Lucas geschilderde portretten en de niet door mensenhanden gemaakte iconen. Tenslotte moest de icoon een gelijkend portret zijn en dus kon men geen veranderingen aanvaarden.
Het zou ons te ver voeren maar een historisch overzicht van iconen is een perfecte illustratie van de veranderende theologische en spirituele opvattingen en praktijken. Een zeer duidelijke neerslag van veranderende opvattingen en accenten. Zeker is hier het boek van Pro.f Peter Schmidt “ In de Handen van Mensen , 2000 jaar Christus in kunst en cultuur” warm aan te bevelen. Terloops weze opgemerkt dat er uiteraard naast de zuivere presentatie-iconen, tot hiertoe steeds onderwerp van deze paper, ook veel verhalende/belerende iconen zijn ontstaan. Deze beantwoorden maar gedeeltelijk aan de zuivere notitie van icoon en moeten eerder in de verhalende, stichtende, belerende en mystieke hoek behandeld worden.
Uit deze eerder uitvoerige opsomming zal hopelijk blijken dat de iconenkunst in eerste instantie een communicatie proces is en aldus én voor de uitvoerder én voor de beschouwer een identieke leesbaarheid en inhoud moet zijn.
Een zeer moeilijke opgave daar de icoon het direct waarneembare overstijgt en een werkelijkheid realiseert die ons overstijgt maar waarmede we toch contact maken.
Hierdoor moet ze, net zoals de literatuur en of een gesprek, gebruik maken van een formeel taalgebruik dat in een bepaalde maatschappij en of groep gemeengoed is.
Zoals elke taal moet ook die taal aangeleerd worden en de toeschouwer moet er zich bovenop nog voor willen openstellen.
De icoon is ten slotte de expressie van het geloof van een gemeenschap en is tegelijkertijd een actief werkend symbool dat communicatie tot stand brengt.
Ze is een sacrament, het is een geestelijke lichamelijkheid die de relatie tussen God en wereld gestalte geeft
Een icoon zal aldus in een christelijke traditie(s) ingebed worden en moeten worden, ze is een gemeenschapskunst en zal vanuit die Traditie gevormd en gevoed worden tot een teken van haar tijd en van haar gemeenschap. Tevens wordt ze en blijft een werkend teken voor zover de beschouwer er zich voor open stelt.
Zoals zoveel andere elementen uit de traditie en het geloofsgoed zelf gaat de conceptie en realisatie niet zonder strijd en veel moeite.
Eerbied voor het Traditiegoed gaat steeds in balans moeten gesteld worden met de relevantie voor het hic en nunc.
Hier kadert dan ook de technische hulpmiddelen en hun wel of niet gebruik. Wat uit het traditioneel gebruik goed was moet men behouden tenzij er betere technieken en producten bestaan en door experimenteel gebruik zij hun toegevoegde waarde hebben kunnen bewijzen aan de functie van de icoon. Men moet dus niet dogmatisch de oude technieken en voorschriften volgen n alle “oude” gebruiken stipt navolgen.
Belangrijker is dat de icoon geschilderd wordt vanuit een kerkelijke spiritualiteit.
Iconen schilderen is geen hobby maar is een persoonlijk dienstwerk voor een christelijke gemeenschap. Het is geen wedstrijd noch een artistieke prestatie.
Uiteraard moet men voldoende ingeleefd zijn in de Orthodoxe specifieke spiritualiteit en geloofsbeleving; dit door regelmatige deelname aan de liturgische vieringen en door veel studie. Uiteraard moet men juridisch geen Orthodox zijn, tenslotte zijn er vele gemeenschappen die in de Byzantijnse en of Oostelijke traditie hun grond vinden.
Wel moet men de ruimte laten voor al diegenen die in het beoefenen van de iconenschilderkunst actief willen zijn. Motiveringen zijn nooit eenduidig en aldus moeilijk, eigenlijk niet te beoordelen.
Dat diegenen die zich dogmatisch opstellen en menen “ de top” te zijn wel beseffen dat ze hier in een niet christelijke zin bezig zijn en aldus een boom zijn die wrange vruchten voortbrengt en de naam van iconenschilder onwaardig zijn.
Een iconenschilder zonder Bijbellezing, zonder gebedsleven, zonder nederigheid zou beter schilderijen gaan maken.
Een iconenschilder zonder voortdurende kritische zin en een open geest voor vernieuwing is een maker en conservator van museumstukken. Waar men vertrekt vanuit het exacte kopiëren – dit is tenslotte een eeuwen oude techniek van vakmanschap leren- moet men hieruit kunnen groeien.
Wat hierboven als consequentie geeft is dat een experimenteren per definitie nodig zal zijn. Historisch is dit proces praktisch continue doorgegaan. De christelijke gemeenschap zal hier normerend en corrigerend optreden en vragen en aanvaarden wat haar noden het best kan bevredigen en of weerspiegelen. De kerkelijke leiding zal dit proces moeten begeleiden en de moeilijke evenwichtsoefening optimaliseren en niet hinderen.
5. MYTHEN EN DOGMATISCHE STRIJD:
Zonder laatdunkendheid mijnerzijds wijs ik op de mythes die rond iconen worden instandgehouden.
Iconografen zijn meestal ietwat fanatiekers, gelovig of niet, die elk hun eigen absolute waarheid verkondigen.
De nederige iconenschilder die werkt voor de christelijke gemeenschap is blijkbaar een bijna uitgestorven ras.
Wat zien we: kopie op kopie, amateurisme niet gecorrigeerd door een intense iconenbeschouwing en studie. Starre regels die anderen hun ongelijk aanzeggen. Academische realisaties ( denk aan Christus Verlosserkerk in Moskou), stereotiepe, zielloze kopijen.
Neo Platonisme, opdeling van geest versus materie met Oerbeeld /Beeld, een eeuwenoude Griekse filosofische denkkader dat nog steeds hardnekkig door velen wordt aangevoerd als kader van de iconen en waarvan alle artikelen bol staan. Echter is dit denkkader dat 19 eeuwen stand hield niet meer het onze is en verworden tot een inhoudsloze taal.
Een nog steeds levendige gebruik van iconen als amulet en wondermiddel.
Veel aspecten die, in hun tijd logisch en voor de hand liggend, nu niet meer in ons denkpatroon en onze verwachtingen en vraagstellingen passen.
Het gebruik van de icoon is dan ook steeds een positief kritische geloofsdaad. Niet kritiekloos overnemen van kleine tradities maar het steeds afwegen wat goede vruchten brengt en wat afleidt. Het steeds opnieuw, vanuit de Traditie, herinterpreteren en communicatief maken voor de wereld van het “hic et nunc”
Bewarend wat we geërfd hebben en even creatief werken voor de levende christelijke gemeenschappen en gelovigen vandaag en morgen.
6. CONCLUSIES:
Iconen waren en zijn levende getuigen van een levende christelijke gemeenschap en aldus zullen er altijd diverse stijlen en concepten bestaan.
De leesbaarheid en kerkelijke bruikbaarheid zijn en blijven uiteraard belangrijke elementen en zonder meer wezenlijk bepalend en zo zullen aldus de christelijke gemeenschapen automatisch de ontwikkeling volgen en inspirerend en modererend optreden.
Belangrijk voor ook onze tijd is het feit dat het instappen van God in onze historiciteit door de menswording van Christus t op een volstrekt menselijke wijze de bestaansgrond van de icoon is en blijft.
God nam de mensengedaante en bestaan aan en deze gedaante is op mystieke wijze ook met Christus terug naar God gegaan. Met zijn menselijke persoonlijkheid is onze persoonlijkheid ook mogelijk deelgenoot van Gods Liefde en Leven.
- Iconen zijn daarom een schat van het geloof.
- Een communicatiepoort.
- Een Genade.
Alex Kinnet
Voetnota: deze tekst is een bewerkte uitgave van mijn voordracht gehouden ter gelegenheid van de opening van de tentoonstelling “ Oude Russische Iconen “ september 2001 door “ Association Internationale de l’Icône”